Ivan Boenin, die altijd wat dweperig over Anton Tsjechov spreekt, herzag in 1953 zijn mening van 1935 dat Tsjechov (1860-1904) nooit een grote liefde in zijn leven had gekend: ‘Toch, er was er een, Avilova.’ Boenin bedoelde de ‘waarheidslievende’ onderwijzeres Lidija Avilova, die ook boeken schreef. Natalia Ginzburg presenteert in haar biografische schets van Tsjechov een veel nuchterder beeld van die relatie. Ze verwijt Avilova dat ze alles in een romantisch licht dompelt. ‘Hij [Tsjechov] voelde voor haar een absolute onverschilligheid en nam elke gelegenheid te baat om haar dat duidelijk te maken. Ze publiceerde “Tsjechov in mijn leven”. Daarin bracht ze de hardnekkige zekerheid tot uitdrukking dat Tsjechov met een heimelijk passie van haar gehouden zou hebben.’ Nee dus, aldus Ginzburg, want ‘hij voelde zich tot andere vrouwen aangetrokken’. In mei 1899 zag Tsjechov Lidija Avilova op een station in Moskou terug na heel wat jaren. Ze had inmiddels drie kinderen. Ze vertrok en hij wuifde haar uit. Volgens Ginzburg beschreef Avilova die afscheidsscène alsof het om een geheim afspraakje van twee verliefden ging, maar nee: ‘Hij stapte in de trein en in haar coupé om tussen de koffers en de kinderen van haar afscheid te nemen. Ze was op weg naar een van haar landgoederen. Ze verzocht hem om haar later na te reizen. “Nee, ik zal niet komen, zelfs niet als u ziek bent,” zei hij tegen haar.’