Bij Wuppke in de Schlüterstraße. Behalve de man achter de toog is er niets veranderd in die kroeg, waar ik vijftig jaar geleden mijn eerste Kopfstoß ‘dronk’. De lambrisering in de achterkamer is nog even bruin als toen. Stamgasten van een halve eeuw geleden zijn er nog, maar niet meer zo talrijk. Tegen de vrouw die opdient vertel ik dat ik al in 1973 een vaste klant was, een tijd waarin je de autosnelweg leeggeveegd kon zien, wat straffer is dan dieren die nog kunnen spreken. Ze vertrouwt me toe dat de toekomst van Wuppke onzeker is. Die Kopfstoß had ze me niet moeten geven. Als Wuppke dichtgaat, blijft alleen Leydicke in de Mansteinstraße over, waar ik destijds ook niet weg was te slaan. De Ruine op de Winterfeldtplatz, waar je als jongmens werd aangesproken als ‘Hè Alter’, (nu begroeten de caissières bij Edeka me als ‘junger Mann’, maar ze beloven daarmee op te houden als ik een rollator heb) is sinds mensenheugenis gesloopt. Nee, nee, het Kuckucksei in de Barbarossastraße is er nog, de dode Rudi Dutschke hangt er met zijn portret, maar wat heeft een veteraan als ik in een ei te zoeken? Dutschke kreeg geen Kopfstoß, maar een kogel. Het is natuurlijk jammer om een kroeg die ons na aan het hart ligt te zien verdwijnen. Maar ik moet in mijn gejammer niet overdrijven. Er zijn mensen die niet lang genoeg leven om iets te zien vergaan.