Na negenendertig dagen begon Noah (nu de populairste jongensnaam in Duitsland) schik te krijgen in het voederen van zijn dieren. Zijn grootste zorg was dat de beesten zich niet tegelijk ontlastten, en dat zijn schip niet in zijn eigen zog van drek terugdreef, want aan boord was zelfs de zachtste stank al niet meer te harden. Zelfs de milieubewuste duiven brachten in plaats van een fris groen twijgje alleen maar de inhoud van hun darmen terug, en al van ver moesten ze uitkijken naar een droge landingsbaan. Als een concertmeester dirigeerde Noah met zijn stokje de stoelgang van de dieren, die van de olifanten plofte neer met een sonore bas en die der fijnbesnaarde muggen trilde aan het oppervlak van de regentonnen. Vergeleken met die troep was het neerkomen van de regen kinderspel, een zegen. En toen na honderdvijftig dagen de Ararat opdoemde wendde Noah snel de steven, want op het droge vermoedde hij alleen maar nattigheid.