‘Nu het wc-papier uit het rek is verdwenen’ is geen remake van een hit van Boudewijn de Groot, 1968.
Auteur: Piet de Moor (Pagina 22 van 25)
Eindelijk iedereen een held: levens redden door thuis op de pot te zitten om het wc-papier te bewaken.
Nu ze voor het wc-papier vechtend over de grond rollen, is het misschien een humaan idee om de holten van de rolletjes met watten op te vullen.
uit angst voor ’t slinken van ’t papier
propt hij de blaadjes in zijn mond,
slikt ze door met veel plezier
en vreet zijn buikje bol en rond.
en bloemleest de blaadjes in zijn darm
die zich diepzinnig ronden in zijn kont
wees zeker, het komt eruit als stront,
drollig, stomend en elastisch warm.
maar nu de blaadjes op de rol ontbreken
hoor je hem in de nasleep der geruchten
op zijn porseleinen pot nog zuchten:
was het maar in mijn keelgat blijven steken.
Aristarchus van Samothrace werd ook wel ὁ γραμματικώτατος (o grammaticotatos, de grootste taalgeleerde zeg maar) genoemd. Maar als ik literair criticus was, zou ik niet graag voor de recensentste doorgaan.
Verschrijving in een notitie over Nabokov: de eerlijke vlinder.
Ivan Boenin, die altijd wat dweperig over Anton Tsjechov spreekt, herzag in 1953 zijn mening van 1935 dat Tsjechov (1860-1904) nooit een grote liefde in zijn leven had gekend: ‘Toch, er was er een, Avilova.’ Boenin bedoelde de ‘waarheidslievende’ onderwijzeres Lidija Avilova, die ook boeken schreef. Natalia Ginzburg presenteert in haar biografische schets van Tsjechov een veel nuchterder beeld van die relatie. Ze verwijt Avilova dat ze alles in een romantisch licht dompelt. ‘Hij [Tsjechov] voelde voor haar een absolute onverschilligheid en nam elke gelegenheid te baat om haar dat duidelijk te maken. Ze publiceerde “Tsjechov in mijn leven”. Daarin bracht ze de hardnekkige zekerheid tot uitdrukking dat Tsjechov met een heimelijk passie van haar gehouden zou hebben.’ Nee dus, aldus Ginzburg, want ‘hij voelde zich tot andere vrouwen aangetrokken’. In mei 1899 zag Tsjechov Lidija Avilova op een station in Moskou terug na heel wat jaren. Ze had inmiddels drie kinderen. Ze vertrok en hij wuifde haar uit. Volgens Ginzburg beschreef Avilova die afscheidsscène alsof het om een geheim afspraakje van twee verliefden ging, maar nee: ‘Hij stapte in de trein en in haar coupé om tussen de koffers en de kinderen van haar afscheid te nemen. Ze was op weg naar een van haar landgoederen. Ze verzocht hem om haar later na te reizen. “Nee, ik zal niet komen, zelfs niet als u ziek bent,” zei hij tegen haar.’
Vanochtend donderde ik bijna van mijn stoel toen in het rek hoog boven mijn hoofd naar Dantes Paradiso greep.
Osculologie: een begrip dat in zijn gestotter suggereert dat het niet bij één kus kan blijven.
Het gebruik van de voorzetsels ‘voor’ en ‘na’ roept bij mij altijd het beeld op van een geslaagde vermageringskuur (de dikke en de dunne Hitchcock op de krantenvoorpagina in de sloep van de film ‘Lifeboat’). Maar het kan ook omgekeerd. Paustovski gaat in het winterse Batoem vaak eten bij ‘De Arme Misja’: ‘Op een ruit van deze herberg was met olieverf een dikke man geschilderd die zijn wangen bol blies als een trompetspeler. Onder dit portret stond als tekst: “Onze arme Misja nadat hij in deze herberg gegeten heeft”.’ De andere ruit waarop diezelfde Misja broodmager van de honger afgebeeld had gestaan was bij een vechtpartij gesneuveld. (‘Sprong naar het zuiden’). Omkeringen kunnen krasse vormen aannemen, bijvoorbeeld bij Flaubert in Constantinopel: ‘Ik heb schandknapen suikergoed zien kopen van het geld dat zij met hun kont verdiend hadden, zodat de anus de maag schonk wat de laatste meestal aan de eerste levert’ (aan Louis Bouilhet, op 14 november 1850 in Constantinopel, zie ‘Haat is een deugd’). Er is ook het ‘voor’ en ‘na’ dat een dramatisch verloop kent. In Rusland werd de voorste schedelhelft van de voor het leger gerekruteerde boeren kaalgeschoren om die gemakkelijker te kunnen opsporen als ze deserteerden. Die halve beurt overkomt de pas getrouwde Vasja in Tsjechovs verhaal ‘Vrouwen’. Er is een combinatie van scheren en doorknippen van de levensdraad (toch ook een omkering) in ‘Mutwille des Himmels’, een anekdote van Kleist. Het gaat over generaal Dieringshofen die gekist wenst te worden in de toestand waarin hij overlijdt. Ze beloven het hem. Niet veel zit de generaal dood in een kapperszetel, ingezeept, de baard half eraf. En nog schuimend van de zeep wordt de dode (in Frankfurt an der Oder) in zijn kist gelegd. Er zijn omkeringen van erotische aard. Als er kussen uitgewisseld worden tussen beginnende gelieven, zou je aannemen dat hun aantal almaar toeneemt, maar bij Catullus is dat juist niet het geval (‘Da mi basia mille, deinde centum’; ‘Geef me duizend kussen, dan honderd’), terwijl Mörike er in zijn Duitse vertaling juist duizenden aan toevoegt: ‘Gib mir tausend und hunderttausend Küsse’). Een aardige omkering tref je aan in mijn novelle ‘Hotel Silesia’, waar de vrouw, die daarvoor in ruil een hoop geld krijgt, aan de mannelijke verteller moet beloven dat ze hem nooit meer zal proberen te verleiden. En ten slotte zijn er de omkeringen in het schaduwrijk van Eliots ‘Barre Land’: ‘En ik zal jou iets anders laten zien dan / Je schaduw die ‘s ochtends achter je aan stapt / Of je schaduw die ’s avonds op je toe komt.’