‘Toen de tak afbrak ontstond de stok,’ lezen we in Canetti’s Massa en macht: de tak als een ding dat door een combinatie van toeval (breuk) en inzicht (intelligentie) een technische functie krijgt. De tak was afkomstig van een boom aan de rand van het bos. De tak brak af toen een mens (of zijn prototype) in die boom klauterde. Toen de tak op het bospad viel kon die zich op weg begeven naar het rijk van cultuur en beschaving en hun tegendelen. Onderweg onderging de stok allerlei metamorfosen. Voor hij een wandelstok werd en zich in andere functies als min of meer nuttig afsplitste (blindenstok, drumstok, aanwijsstok, trommelstok, skistok, vlaggenstok, strijkstok, meetstok, toverstok, tentstok) was de stok een instrument om mee te slaan naar wilde (en soms tamme) dieren en andere belagers. In elk geval stond het gebruik ervan nooit helemaal los van een zekere vorm van macht en geweld. Want welke vorm hij in de beschaving ook aannam kon de gemuteerde stok altijd instinctief terugkeren naar zijn oorspronkelijke, primitieve vorm en functie: wie een hond wil meppen, vindt ook in tak of scepter een stok om mee te slaan.