Mijn lectuur: Decamerone (Boccaccio), ‘Het masker van de rode dood’ (Poe), De pest (Camus), ‘De Peloponnesische oorlog’ (Thucydides) enz. Thucydides beschrijft de symptomen en het verloop van de pest in Athene (in de zomer van 430 voor Christus) heel nauwkeurig en ook voor ons herkenbaar: ‘Als iemand van te voren ziek was, liep die kwaal steeds op die ziekte uit.’ Of: ‘Aanvankelijk waren de dokters, die de ziekte niet kenden, niet in staat haar te behandelen, maar zij stierven zelf het meest omdat zij het meest met de zieken in aanraking kwamen en geen andere menselijke kunst bracht enige baat.’ De luttele Atheners die van de pest herstellen verheugen zich: ‘Zij wisten wat het was en voelden zich zelf veilig; want voor de tweede maal greep de ziekte niemand aan, althans niet met dodelijke afloop. Zij werden door de anderen gelukgewenst en zelf in hun ogenblikkelijke vreugde koesterden zij de lichtvaardige hoop in de toekomst nooit meer aan een andere ziekte te zullen sterven.’ In zijn essays hangt Montaigne een luguber beeld op van de verschrikkingen van de pest die zijn streek in 1585 geselt. Hij vertelt hoe de mensen in hun zelf gedolven graf gaan liggen om er hun dood af te wachten. En net als Montaigne slaat ook Samuel Pepys in 1665 de schrik om het hart als de pest de bevolking van Londen (70.000 doden) en Engeland (nog eens 30.000) decimeert: ‘Met de huurkoets naar huis, wat almaar gevaarlijker wordt aangezien de pest zich almaar verder uitbreidt. Dan naar bed.’ (23 juni 1665).