Ik ben geen grote fan van Wenders’ Himmel über Berlin: te veel engelenhaar. Maar ik hou van de scène waarin de 86-jarige acteur Curt Bois als een halfblinde Homerus over de Potsdamer Platz stamelt, tastend naar Café Josty, tot hij jammerend wegzinkt in een stortafvalzetel in de buurt van de M-Bahn, de Magnetschwebebahn die tot de Wende de Potsdamer Platz overspande: een metalen regenboog of nabokoviaanse archivolt in Wenders’ gekunstelde hemel. Achteraf beschouwd zag de door konijnengangen ondermijnde Potsdamer Platz er ten tijde van de Muur heel wat magischer en magnetischer uit dan nu. Maar heeft de Potsdamer Platz ooit echt bestaan? Was het niet altijd al een mythische plek? Zelfs Vladimir Nabokov, die de Potsdamer Platz in de jaren twintig en dertig heeft gezien in de staat waarin Curt Bois er in 1987 naar terugverlangt, hunkert in De gave naar een andere Potsdamer Platz dan die uit zijn tijd: ‘De Potsdamer Platz, altijd ontsierend opgebroken (o, die oude ansichtkaarten waar het er nog zo ruim bij ligt, met de drozjki-koetsiers die er zo tevreden uitzien, en strak ingesnoerde dames wier queue door het stof sleept – maar de dikke bloemenmeisjes zijn nog hetzelfde).’ Alleen op de oude prentbriefkaarten ligt nog het patina van wat er nooit is geweest. En de dikke bloemenmeisjes hebben plaatsgemaakt voor spichtige jongens die hun ruikers ondergronds verkopen.