Het lag aan de banaan. In elk geval was het een schok. Want de dame met het hondje heeft voor het eerst in vijftien jaar het woord tot mij gericht. Ik kom haar doorgaans tegen als ik het huis verlaat en zij naar huis terugkeert, of omgekeerd. Ze is een alleenstaande buurvrouw die altijd in het gezelschap van haar hondje gaat. Maar in tegenstelling tot het hondje, een teefje dat altijd keffend in de richting van mijn kuiten hapt, verkeert zij steeds in een trance. Nooit ziet ze me staan, nog nooit heeft ze me in al die jaren ook maar één keer gegroet. Dat ik, tegen mijn gewoonte in, op straat in een banaan beet toen ze dit keer mijn pad kruiste, moet een tropische vonk hebben veroorzaakt, want toen ze al door me heen had gekeken, draaide ze zich plots om, en terwijl ze met een vinger van haar vrije hand mijn banaan doorboorde en met een andere haar hondje aan de lijn hield, keek ze me brutaal aan en zei heel beslist: ‘Ze wil ook een stuk.’