Op de hoek van de Berlijnse Windscheid- en Leonhardtstraβe, op de Stuttgarter Platz, bevindt zich het studentenveteranencafé Lentz, waar geen achtenzestiger jonger dan zeventig is.
Pagina 6 van 26
De Berlijnse essayist Michael Maar schrijft over H.C. Andersen dat hij geen ‘Märchen’ kon luchten. Maar ik heb verkeerd gelezen. Er staat ‘Mädchen’.
Iedereen kent het verhaal van Alexander en Diogenes. Alexander ontmoet Diogenes en vraagt hem of hij iets voor hem kan doen. ‘Ga uit mijn zon,’ zegt Diogenes. Maar om de zon gaat het natuurlijk niet in dit verhaal. Het gaat erom dat Diogenes de blik van Alexander verwerpt, een oogopslag waar iedereen in Alexanders rijk Diogenes om benijdt, want ontelbaar zijn de mensen in de massa die niets liever wensen dan dat Alexander hen één keer op zou merken, en dat zijn blik één keer op hen zou rusten. Maar die onderscheiding interesseert Diogenes niet. Ze laat hem koud, die menselijke zon die hem met haar schaduw beschijnt.
De christendemocratische bondskanselier Helmut Kohl stond bekend voor zijn vreemde uitspraken. Zo dankte hij God voor de genade van zijn late geboorte, omdat hij van mening was dat de Duitsers die na 1930 geboren waren – en Kohl werd geboren in 1930 – te jong waren geweest om zich schuldig te kunnen maken aan de misdaden van het hitlerisme. Maar Kohls dankbaarheid voor die late geboorte kreeg een surrealistisch kantje toen hij zich kort na de Duitse eenwording in 1990 bij Timothy Garton Ash presenteerde als de directe opvolger van Adolf Hitler. Waarom? Omdat al zijn voorgangers sinds 1949 kanselier van West-Duitsland waren geweest, terwijl hij, Kohl, de eerste kanselier van het verenigde Duitsland sinds Hitler was. Eerst kwam dus de genadeslag van de late geboorte, en dan die van de molen.
De bijbelvaste veteraan Benno Barnard heeft in Afscheid van de handkus heimwee naar de Habsburgse handkus. Anders de ongelovige Elias Canetti, van wie we weten we dat hij uitblonk door zijn ‘enorme vriendelijkheid’ die niets te maken had met de ‘huichelachtige handenkusserij van de Weners’. (Sven Hanuschek, die in Elias Canetti, De biografie op pagina 471 de Duitse publicist Fritz Arnold citeert.)
Wie zichzelf een Kafka-kenner noemt maakt zich onsterfelijk belachelijk. Daarover zijn alle Kafka-kenners het eens.
De opperclown van het Circus van Moskou, verkleed als fusee, heeft tijdens een blitzbezoek aan Kyiv een aantal kankerpatiëntjes in een kinderziekenhuis gedenazificeerd. Daarna toonde hij Modi zijn paardjesmolen.
Eerst werd hij in Moskou te licht bevonden, waarna hij zijn vet in Peking kreeg. Waarom al die omwegen als hij het type van zijn soortelijk gewicht het best in Pyongyang kan vinden?
Over Cromwell schrijft Blaise Pascal dat hij de hele christenheid te gronde gericht zou hebben indien een hogere macht daar geen korrel voor zou hebben gestoken: ‘De koninklijke familie was verloren, en de zijne zou voorgoed de macht gehad hebben als er niet een klein zandkorreltje in zijn urinebuis was blijven steken. Zelfs Rome begon zeer beducht voor hem te worden. Maar toen die blaassteen zich daar vastzette is hij gestorven; zijn familie viel in ongenade, de vrede keerde overal weer en de koning is in zijn functie hersteld.’ Historisch gezien klopt er vrijwel niets in dat discours. Maar wat kan het Pascal schelen dat hij met een grove korrel zandstraalt.
Alles wat een ander als een tekort beschouwt, wordt bij Kafka bezit en zelfs winst, bijvoorbeeld de slapeloosheid waarmee hij zich voedt.