Auteur: Piet de Moor (Pagina 15 van 25)

Systeemrelevant

De wereld van de arbeid is te fijnmazig om ze op te splitsen in systeemrelevante beroepen en andere. Maar het spreekt vanzelf dat het begrip ‘systeemrelevant’ is uitgevonden door iemand wiens werk er niet toe doet.

Poetins badkuipstop

Wie heeft de stop uit de badkuip van Poetin gestolen? Een Tadzjiek van Moldavische afkomst werd in Moskou op weg naar hotel Oekraïne met de stop onder zijn tong betrapt. Tass stond er vol van. Iedereen werd gerekruteerd of geëxecuteerd, om het even. Er zwaaide wat!

Verlies en winst

Wie één handschoen verliest, verliest er altijd twee. Het verliezen van een paar schoenen is veel moeilijker, je moet er bijna altijd een met opzet weggooien, en ver genoeg, uit het raam van een rijdende trein bijvoorbeeld, en zelfs dan bestaat de kans dat hij door een speling van het lot of een luchtstroom weer in de volgende coupé wordt gezogen als daar ook een raam openstaat, en dan heb je weer een paar. Maar kun je nog van verlies spreken als er moedwil in het spel is? Het verlies van een hoed is het pijnlijkst. Want wie zijn hoed verliest, verliest ook altijd een beetje zijn hoofd, vooral als de hoed al wat versleten en met de schedel vergroeid was, zodat er wat haar in de voering klitte. Dat maak je niet zomaar ongedaan door een nieuwe te kopen. De verliezer van de hoed voelt zich geguillotineerd, terwijl een verliezer van schoen of handschoen zich weliswaar ridicuul, maar nooit geamputeerd voelt. Maar verlies kan ook winst betekenen, vooral als je beseft dat je niet meteen doodgaat als je je hart verliest. Maar treinen met open ramen bestaan toch niet meer, hoor ik je zeggen. Ja, nog zo’n verlies dat andere verliezen onmogelijk maakt: een virale ontwikkeling. Door het raam ermee!

Nog eens het Momus-venster

Tristram Shandy heeft zijn eigen motieven om Momus te bestrijden. In Momus, de ‘aartskankeraar’, ziet hij de pleitbezorger van de glazen mens. En zo’n mens wil Tristram niet zijn. Want als Momus’ ruit in zijn borst zou worden gezet, zou hij zijn leven lang de in die tijd gebruikelijke vensterbelasting, zeg maar belasting op de lichtinval, moeten betalen.

De dame met het hondje

Het lag aan de banaan. In elk geval was het een schok. Want de dame met het hondje heeft voor het eerst in vijftien jaar het woord tot mij gericht. Ik kom haar doorgaans tegen als ik het huis verlaat en zij naar huis terugkeert, of omgekeerd. Ze is een alleenstaande buurvrouw die altijd in het gezelschap van haar hondje gaat. Maar in tegenstelling tot het hondje, een teefje dat altijd keffend in de richting van mijn kuiten hapt, verkeert zij steeds in een trance. Nooit ziet ze me staan, nog nooit heeft ze me in al die jaren ook maar één keer gegroet. Dat ik, tegen mijn gewoonte in, op straat in een banaan beet toen ze dit keer mijn pad kruiste, moet een tropische vonk hebben veroorzaakt, want toen ze al door me heen had gekeken, draaide ze zich plots om, en terwijl ze met een vinger van haar vrije hand mijn banaan doorboorde en met een andere haar hondje aan de lijn hield, keek ze me brutaal aan en zei heel beslist: ‘Ze wil ook een stuk.’

Magie en magnetisme op de Potsdamer Platz

Ik ben geen grote fan van Wenders’ Himmel über Berlin: te veel engelenhaar. Maar ik hou van de scène waarin de 86-jarige acteur Curt Bois als een halfblinde Homerus over de Potsdamer Platz stamelt, tastend naar Café Josty, tot hij jammerend wegzinkt in een stortafvalzetel in de buurt van de M-Bahn, de Magnetschwebebahn die tot de Wende de Potsdamer Platz overspande: een metalen regenboog of nabokoviaanse archivolt in Wenders’ gekunstelde hemel. Achteraf beschouwd zag de door konijnengangen ondermijnde Potsdamer Platz er ten tijde van de Muur heel wat magischer en magnetischer uit dan nu. Maar heeft de Potsdamer Platz ooit echt bestaan? Was het niet altijd al een mythische plek? Zelfs Vladimir Nabokov, die de Potsdamer Platz in de jaren twintig en dertig heeft gezien in de staat waarin Curt Bois er in 1987 naar terugverlangt, hunkert in De gave naar een andere Potsdamer Platz dan die uit zijn tijd: ‘De Potsdamer Platz, altijd ontsierend opgebroken (o, die oude ansichtkaarten waar het er nog zo ruim bij ligt, met de drozjki-koetsiers die er zo tevreden uitzien, en strak ingesnoerde dames wier queue door het stof sleept – maar de dikke bloemenmeisjes zijn nog hetzelfde).’ Alleen op de oude prentbriefkaarten ligt nog het patina van wat er nooit is geweest. En de dikke bloemenmeisjes hebben plaatsgemaakt voor spichtige jongens die hun ruikers ondergronds verkopen.

« Oudere berichten Nieuwere berichten »

© 2024 Piet de Moor

Thema gemaakt door Anders NorenBoven ↑